Lieve lezer, Op een plek heel ver weg (vier uur en drie kwartier vliegen, om precies te zijn) stond ik op een boot (een catamaran, om precies te zijn). Ik stond daar met een handjevol mensen die ik ken en een heleboel mensen die ik helemaal niet ken. De eerste missie was het spotten van walvissen en dolfijnen. Dat was ook waarom ik, heen-en-weer sjezend aan de reling, aan het wijzen was: ‘kijk, daar gaat er eentje!’ En daar ging er inderdaad eentje: een walvis (‘the short-finned pilot whale’, zoals de vrouw met de luidspreker ons vriendelijk informeerde) kwam gedeeltelijk in zicht, spoot water de lucht in, en ging weer kopje onder. De boot was stil, behalve het geroezemoes van mensen die hun vrienden en geliefden maanden te kijken. Niet lang daarna zagen we er nog eentje, en nog eentje! Drie walvissen, rustig dobberend. Wisten ze dat wij vanuit het land waren gekomen om hun grandeur te bewonderen? ‘Is die walvis daar ziek?’ vroeg een vriendin, doelend op de vis die nauwelijks meer onder water dook. Ik maakte me direct ook zorgen: aanschouwen we nou een walvis op haar ziektebed? Hierop zei iemand anders uit onze groep (een opgewekte jongeman met een aangenaam accent dat zowel Brits als Zuid-Afrikaans is) dat hij vermoedde dat die twee grote walvissen simpelweg lieten zien aan de kleinere walvis hoe het ademenen werkte. Dat ze daarom zo vaak boven water waren. Ademles! Een minder lugubere theorie die omarmd werd, zij het schertsend. Het was de wijze vrouw met de luidspreker die ons verloste van het mysterie: deze dieren slapen. Geen ziektebed en geen ademles. Gewoon een dutje in de zon terwijl de mensen op de catamaran theorieën verzinnen. Typisch pilot whales. En heel, heel typisch mensen. Liefs, Jihane Chaara redacteur |